Ismaël – Abrahams ondergeschoven kindje – hergewaardeerd
Soms lees je van die boeken die een kostbare impuls geven aan je verstaanshorizon van de Bijbel.
Het boek ‘Arabs in the shadow of Israël’ van de Libanese bijbelwetenschapper Tony Maalouf is er voor mij zonder twijfel zo een.
Wat maakt dit boek mij voor zo bijzonder?
Dat het een lijn oppikt uit de Bijbel, die bij mij eigenlijk altijd wat buiten zicht is gebleven (en ik vermoed dat ik de enige niet ben).
Kort gezegd laat het boek zien wat voor een speciale rol Abrahams zoon Ismaël (en zijn afstammelingen: de Arabieren) speelt in de Bijbel. En wat voor speciale beloftes er juist ook voor hem/hen zijn.
Maalouf steekt in bij het onder veel christenen bewust of onbewust levende ‘vooroordeel’ dat Ismaël negatief stempelt. Wordt hij in de Bijbel niet een ”wilde ezel” genoemd? En is ”zijn hand niet tegen allen”? Om nog maar buiten beschouwing te laten hoe Paulus in Galaten 4 over hem en Hagar spreekt?
Maalouf geeft in zijn boek een spannende, goed te volgen en m.i. sterk onderbouwde exegese (uitleg) van de teksten uit het boek Genesis over Hagar en Ismaël, waarin hij laat zien dat we Ismaël allerminst als Abrahams ondergeschoven kindje of een eigenwijze ruziemaker moeten beschouwen. Integendeel, die teksten zorgvuldig lezend vormt zich een ander beeld. En er zijn voor hem rijke beloftes van Godswege.
Ook de uitleg van een aantal profetische teksten (uit bijv. Jesaja) wijzen m.i. een sterke bijbelse lijn aan, waarin de Arabieren er bepaald niet slecht afkomen.
En als Maalouf – zorgvuldig lezend en puttend uit oude tradities – stelt dat zelfs de wijzen uit het Oosten te herleiden kunnen zijn tot Arabieren, die – na de herders uit Israël – als eersten uit de volkeren geroepen werden om het Kind te aanbidden, wordt het helemaal spannend…
Wat het boek zo sympathiek maakt is dat het heel goed een evenwicht weet te bewaren.
Maalouf, zelf Arabier, houdt als een paal boven water dat Gods verbond via Isaäk en dus Israël loopt. Aan de unieke plaats van Israël wordt niet getornd, integendeel.
En ook is Maalouf glashelder over de positie van Christus.
Maar tegelijk gooit hij die andere bal op, die het zo spannend maakt en een al te eenzijdig denken (waarbij Arabieren het kind van de rekening kunnen zijn) voorkomt.
Staat er bijv. niet geschreven dat Ismaël zal wonen ‘voor het aangezicht van zijn broeders’ (Gen.16:12)?
Je vraagt je af: zou dat ook niet iets te zeggen kunnen hebben over de huidige situatie in Israël, waar Joden en Arabieren op elkaars lip wonen?
Het staat voor Maalouf buiten kijf dat Arabieren en heel de wereld ongelooflijk veel aan Israël, als Gods uitverkoren volk en drager van Zijn zegen, te danken hebben.
Maar, vraagt hij, heeft Israël tegelijk ook niet het nodige aan de Arabieren te danken (denk aan de rol van de Ismaëlieten die Jozef naar Egypte brachten, waar hij tot redding van Israël zou zijn; of Mozes, nadat hij door een Egyptische prinses was gered, kwam hij bij Arabische Midianieten terecht; het kostbare Arabische goud waarover Jesaja en Psalm 72 spreekt, etc.).
Maalouf laat zien: Isaäk (Israël) en Ismaël (Arabië) zijn op elkaar betrokken in wederkerige zin. Ze kunnen niet zonder elkaar.
En zo zet dit boek op allerlei wijzen aan het denken (waarbij Maalouf overigens de vraag over de Islam buiten beschouwing laat).
De verdienste van dit boek is voor mij dus dat het vensters opent op Gods rijke beloften óók voor Ismaël.
Maar tegelijk wordt het dan spannend, want dan treedt die aloude bijbelse vraag in werking: gunnen wij mensen dat als broeders wel aan elkaar?
Leven we als concurrenten van elkaar, of als kinderen van één Vader?
Kaïn-Abel
Jacob-Esau
Isaäk-Ismaël
Israël – de kerk
… – …
Zomaar wat voorbeelden van de regelmatig optredende schuring tussen broeders, die laten zien dat het voor ons mensen niet eenvoudig is om elkaar het eigene te gunnen.
Toch mogen we – waar er ook maar broederstrijd is in de wereld, en ook in de zo vastgelopen lijkende politieke situatie in/rond Isräel – vasthouden aan de gedachte dat God voor ieder van hen en ons rijke beloften heeft: voor de Jood in de eerste plaats, een zegen die doorvloeit naar – als eerste – de Arabier, om uit te monden bij álle volkeren.
Dat is de manier waarop Maalouf mij aan het denken heeft gezet, en hij in dit boek vensters van hoop opent.
Dat er oude beloftes zijn van Godswege, die Hij – hoe vastgelopen alles soms ook lijkt in onze wereld – waar zál maken!